Voorproefje 'De verandering'
Voorproefje
'De verandering'
Hoofdstuk 1
De lucht in mijn longen brandt. Met elke ademteug dringt de pijn verder mijn lichaam binnen. Mijn ogen vliegen open en ik grijp naar mijn keel. Er is iets mis met de lucht. Ik houd meteen mijn adem in, maar het schroeiende gevoel blijft. Ik besef dat het niet alleen in mijn keel zit, maar dat mijn hele lichaam raar voelt. Anders. Verkeerd.
Er zit amper kracht in mijn armen en benen. Toch weet ik moeizaam te gaan zitten. De wereld begint te draaien en mijn ogen hebben even nodig om te focussen. Schichtig kijk ik om me heen.
De zon is net ondergegaan. De eenzame lantaarnpaal verderop is niet aan. Ik zit in de berm van de Westelijke Straat, die van het dorp Ridden door het bos naar mijn huis leidt. Mijn fiets ligt naast me op de grond. Ik kan me niet herinneren dat ik ervan afgeslingerd ben. De Westelijke Straat zit vol kuilen, maar ik ben daardoor nog nooit op de grond beland. Laat staan bewusteloos geraakt.
Onbehagelijke tintelingen kruipen over mijn huid.
Doe niet zo paranoïde, Daniel, denk ik. Je bent gewoon hard gevallen.
'Je denkt te veel na. Komt door die té grote fantasie van je, grote broer,' zou Jonas gezegd hebben.
Ik leg mijn hand op mijn kloppende hoofd en er ontsnapt een kreun uit mijn mond. Wanneer ik door mijn krullen woel om de oorzaak van het gebonk te achterhalen, vind ik niets anders dan zand en blaadjes. Geen buil te voelen. Voor de zekerheid voel ik nog eens. Dan wrijf ik over de rest van mijn lichaam. Alles lijkt heel. Ik frons. Hoe kan dat? Voor mijn gevoel bijten er wel duizenden kleine naalden in mijn spieren. Alles in mijn lichaam doet pijn. Toch lijk ik geen kleerscheuren te hebben. Mijn met zweet doorweekte shirt plakt aan mijn huid. Ik ril.
Ik kijk naar mijn horloge en dan pas dringt de tijd tot me door. Het begint al donker te worden. En dat terwijl ik aan het begin van de middag van huis vertrokken was voor een boodschap. Mijn hart begint sneller te kloppen. Ik staar naar het late tijdstip alsof het me een verklaring kan geven van de gemiste uren. Ik had allang thuis moeten zijn. Onbegrip en paniek strijden om aandacht in mijn hoofd. Waarom is mijn broertje me niet komen zoeken? Jonas weet dat deze weg de enige route is die ik genomen kan hebben. Hij had me allang gevonden moeten hebben.
Dan merk ik de stilte op. Geen kwetterende vogels of het ritselen van kleine dieren tussen de blaadjes. Ik zit nog steeds op de grond, maar mijn hart blijft bonken alsof ik net een sprint getrokken heb. Jonas kan me niet zomaar vergeten zijn.
Er moet iets gebeurd zijn. Iets ernstigs.